Vampierenlimo met pierengebak

Vampierenlimo met pierengebak

Gijs is in de tuin van opa. Hij staat bij de frambozenstruik en kijkt wat opa doet. Met zijn dikke vingers pakt hij voorzichtig een framboos vast en trekt eraan. “Mond open”, zegt hij en hij stopt de dikke framboos in de mond van Gijs. De framboos voelt zacht en bobbelig op zijn tong. “Lekker,” lacht Gijs. “Zoet hé?”, vraagt opa en hij schudt zelf een hele hand frambozen in zijn mond. “Nu jij.” Opa wijst naar een dikke framboos. “Voorzichtig, de tak prikt.” Ja, de tak prikt. Maar hij pakt de dikke zachte vrucht toch vast. Hij trekt eraan. Maar o! Hij knijpt te hard. Het zachte velletje is kapot en de vingers van Gijs zijn rood. Vlug steekt hij ze in zijn mond. Geschrokken kijkt hij opa aan. Maar die lacht ermee. “Geeft niks, die laten we hangen voor de vogeltjes.” Daar komt oma aan. “O, o,” zegt ze lachend. “Smaken ze goed? Willen jullie er ook een paar plukken voor de limonade?  Hier is een mandje, doe ze daar maar in.” Daar heeft Gijs helemaal geen zin in. “Kom op, zegt opa, het is een werkje van niks en je hebt nog nooit zulke lekkere limonade geproefd.”  Maar Gijs krijgt het warm, daar in het zonnetje bij de muur. Hij heeft er geen zin meer in. Hij pakt zijn schep en loopt naar de schaduw onder de appelboom om wormen te zoeken. Hij vindt een hele dikke. Met zijn duim en wijsvinger pakt hij hem op en laat hem op zijn hand kriebelen. “Zozo, dat is een dikke pieriks.” Opa is erbij komen staan met het mandje vol frambozen. “Hier, breng jij dit maar eventjes naar oma.”

Hij pakt het mandje vast, maar wat moet hij nu met zijn worm? Voorzichtig legt hij hem op de framboosjes en loopt trots met het mandje naar oma. “Alsjeblieft oma, voor de limonade.” Oma klapt in haar handen, “O wat hebben jullie hard gewerkt, een heel mandje vol! Maar wie hebben we hier?” Tussen hier vingers bungelt de pier. “Breng hem maar weer naar de tuin. Snel terugkomen hoor, dan mag je helpen met de siroop.” Als Gijs terugkomt, geeft oma hem een pak suiker. “Nu mag jij 400 gram suiker in de weegschaal doen. Tot aan dit streepje hier.” Met de tong tussen zijn lippen schudt hij voorzichtig de suiker in de schaal van de weegschaal. Daarna leegt oma de schaal in een grote pan. “Zo, nu mag jij de frambozen erbij doen.” Met twee handen graait Gijs in de mand met frambozen en legt ze in de pan. Zijn vingers worden helemaal rood. “Kom even bij de kraan, dan wassen we je handen, voor je de hele keuken rood maakt.”  Daarna mag hij samen met oma het vuur onder de pan aan maken.  “Mag ik nu naar buiten?” Gijs heeft er genoeg van. Hij wil eens zien of zijn pier er nog is. Oma knikt terwijl ze in de pan roert.  “Kom je straks nog even zeven?” Maar Gijs is al buiten. Zoekend kijkt hij om zich heen. Waar had hij die worm nou neergelegd. Hij weet het niet meer. Hij pakt zijn schepje en begint opnieuw te graven. Misschien vindt hij nu wel een nóg dikkere.

Als oma hem roept om te komen zeven, komt hij helemaal onder de zwarte aarde de keuken in gerend. In zijn handen houdt hij drie dikke pieren. “Ho,ho, die vuile laarzen uit en handen wassen op de wc. Cor!” Opa steekt zijn hoofd om het hoekje van de deur. “Ga jij eens met dit lekkere jong de handen wassen op de wc. Dan mogen jullie me dan helpen met zeven. En vergeet jullie nagelranden niet.” Grinnikend kijkt opa Gijs aan; “kom op jongen, anders hebben we straks zwarte siroop in plaats van rode. En die pieren stoppen we even in een potje.”

Met zijn schone handen roert Gijs met een houten lepel door de frambozenprut. Opa houdt de zeef voor hem vast. Langzaam druppelt de siroop in de glazen kom eronder. Het ziet er mooi uit, vindt Gijs. Het glanst zo mooi. Maar, o wat duurt het lang! “Heb je nog geen lamme arm?” Vraagt opa. “Zal ik even verder gaan?” Opgelucht geeft hij de lepel aan opa. Hij legt zijn hoofd op zijn armen en kijkt hoe de siroop langzaam door de zeef in de kom druppelt. “Net bloed, hè opa.”  Opa grijnst; “Ja vampierenlimo.” En hij trekt een griezelig gezicht. “Zo! Klaar!” Hij loopt met de zeef naar de groene prullenbak en schraapt de pitjes met een lepel eruit. Oma pakt een mooie fles uit de kast. “Hier Gijs, zet jij deze trechter op de flessenhals? Dan giet ik de siroop in de fles.” Ineens krijgt Gijs een idee. “Mogen we zometeen een glaasje limonade?” Oma lacht: “Natuurlijk, dat hebben we wel verdiend, toch?”  “En mogen we er dan een gebakje bij?” “Een gebakje? Toe maar. Dat heb ik niet hoor. Het is maar een gewone dinsdag. Geen feestdag.” Maar Gijs zegt lachend: “Ik wel!” En hij rent naar buiten met het potje pieren in zijn handen. Met zijn handen schept hij drie bergjes zwarte aarde op de tuintafel. Dan opent hij het potje en graait de wormen eruit. Op ieder hoopje legt hij een dikke vette pier. “Opa, oma! Kom maar! Roept hij. Met glanzende oogjes staat hij naast de tafel te wachten, terwijl opa en oma met een dienblad met drie grote glazen vol frambozenlimonade naar hem toe komen. “Tadaaa! Gebakjes van pieren!” En hij spreidt zijn armen uit. “O! wat lekker! Vampierenlimo met van-pierengebakjes. Dat wordt smullen!” zegt oma.  Maar de pieren zijn niet gek, snel verdwijnen ze door de gaatjes in de tafel. Beteuterd kijkt Gijs hoe ze in het gras liggen te kronkelen. “Dan eten we maar zandgebak, lacht opa. Lijkt me ook veel lekkerder.”

 

Back to blog

Leave a comment